donderdag 15 november 2012

Sociale taalvariatie: maatschappelijke klasse (beroep/groep)



Wat je taalgebruik over je status zegt

Heb jij het al meegemaakt, dat er een bouwvakker vanop zijn stelling op een heel onbeschofte manier tegen je begint te roepen en dat je je haast niet kan inhouden om ‘boer’ terug te roepen? Terwijl je in andere gevallen juist op een zeer correcte en vaak onbegrijpelijke manier wordt aangesproken, zoals bij een arts of in een rechtbank en dat je niet weet hoe je je moet gedragen… Uit deze voorbeeldjes kan je afleiden dat taalgebruik en sociale status twee begrippen zijn die nauw tegen elkaar aanleunen. Met als gevolg dat niet alles en iedereen altijd even verstaanbaar is. Om meer te weten te komen over dit verschijnsel interviewde ik mijn ex-leerkracht Nederlands, Filip Permentier. Hij geeft les in ASO, TSO en BSO en is dus van alle markten thuis.

Wat vindt u van het feit dat de standaardtaal meer geassocieerd wordt met hogere sociale klassen en dialect met lagere sociale klassen?

Ik denk dat dat klopt. Ik denk dat het te maken heeft met opvoeding. Wij merken hier op onze school ook dat leerlingen die uit een lagere klasse komen iets sneller in BSO-richtingen terecht komen. In de B-stroom worden de leerlingen iets minder geconfronteerd met standaardtaal en iets meer met dialect. Omgekeerd geldt dat natuurlijk ook. Leerlingen uit hogere klassen vind je vaker terug in ASO waar standaardtaal vaker wordt toegepast. Wat betreft standaardtaal, denk ik dat je de schriftelijke nog altijd kunt onderscheiden van de mondelinge. Met betrekking tot de uitspraak wordt de mondelinge standaardtaal in hogere klassen ook niet meer altijd even juist gehanteerd.

Vroeger was dat toch wel vaker het geval?

Ja, correct spreken werd vroeger meer gedaan, omdat het toen toch wel een bepaalde standing weergaf. Maar tijden veranderen en jongeren spreken nu eigenlijk jongerentaal en om te schrijven gebruiken ze vaker sms-taal en facebook-taal. Dit zorgt er toch wel voor dat het verschil tussen de hogere en de lagere klassen, qua sociale status, vervlakt. Dat is iets wat ik toch bij mijn eigen leerlingen in ASO, TSO en BSO opmerk. 
  
Kunt u een paar hedendaagse voorbeelden geven die aantonen dat er nog steeds een onderscheid is tussen het taalgebruik van de hogere klassen en de lagere klassen? 

Ik denk dat als je naar tv-series kijkt zoals Thuis je wel een onderscheid hoort. Bram (de loodgieter) en Nancy (de poetsvrouw) spreken anders dan Tom (de advocaat) en Geert (de arts). Bram en Nancy spreken platter en mompelen vaker. Tom en Geert daarentegen proberen zoveel mogelijk de standaardtaal te hanteren, wat ook wel noodzakelijk is voor hun beroep. Ook in talkshows zie je dit onderscheid vaak terug als er publiek aan het woord komt. Het is soms schrijnend om dit verschil te zien.

Ook zijn er de groepstalen en vaktalen die alles nog ingewikkelder maken. Zij dienen om op een vlotte manier binnen eigen groep te kunnen communiceren. Maar, hoe kunnen buitenstaanders daar het best mee omgaan?

Als ik mijzelf als buitenstaander beschouw, dan zal ik altijd proberen om uitleg te vragen of ik tref voorbereidingen. Ik geef een voorbeeld nu: als ik weet dat er bij de eigenaarsvergadering van ons appartementsgebouw iemand een advocaat met zich meebrengt, dan zal ik op voorhand het juridisch dossier bij die mensen eens gevraagd hebben en al enkele zaken hebben opgezocht. Op die manier ben ik voorbereid en weet ik ook de betekenis van bepaalde termen, want juridische taal is zeker niet vanzelfsprekend. Als het nadien nog niet duidelijk is, zoek het dan thuis op! Maar als ik dan terugkoppel naar de eerste vraag, denk ik dat de hogere klassen of de mensen die hoger opgeleid zijn dat minder vaak moeten doen, maar als het nodig is, sneller in actie schieten. De lagere klasse daarentegen gaat denken, ‘laat het maar passeren’ en zo komen ze vaak nog dieper in de problemen.

Hoe kunnen ze het makkelijker maken voor buitenstaanders?

Als je nu voor arts studeert, krijg je binnen de opleiding geneeskunde te maken met hoe je het best kan communiceren als arts met je patiënt, zodat de patiënt alles begrijpt. Als ik nu kijk naar een dokter merk ik dat die de moeilijke benamingen vermijdt en dat hij aanvoelt wie er voor hem zit. Het is zijn taak om zijn manier van communiceren aan te passen aan de mensen die voor hem zitten. Hij zal anders spreken tegen zijn collega of iemand die hoog opgeleid is dan tegen een arbeider bijvoorbeeld. Ook bij leerkrachten is het zo. Ik ken er voldoende die een tekst laten lezen door een beroepsklas, die weten dat er moeilijke woorden in staan en die niet rondlopen en vragen ‘Verklaar dat eens?’ of ‘Begrijp je alles?’. De leerlingen zelf zullen het niet vragen, omdat ze zich schamen of omdat ze het gewoon niet graag doen. Je kunt er dus best zelf zoveel mogelijk op inspelen door zelf vragen te stellen, veel vragen, om te zien of ze het nu eigenlijk wel allemaal begrijpen of niet. Dit geldt voor bijna alle sectoren.

Hebt u als leerkracht al problemen ondervonden tijdens het communiceren met anderstalige of kansarme ouders?

Volgens mij zijn dat twee soorten problemen. De anderstalige ouders zijn inderdaad een probleem, omdat de meesten hier toch al een tijdje verblijven en niet de moeite genomen hebben om de landstaal te leren. Het valt vooral op dat het de vrouwen zijn die nauwelijks Nederlands kunnen. Zij blijven thuis en doen het huishouden. De man gaat werken en moet dus noodgedwongen de taal leren. Bij kansarme ouders heeft het vooral te maken met het niet begrijpen van schrijftaal. Brieven lezen, maar niet begrijpen wat er staat. Heel veel moeilijkheden hebben ze met het invullen van formulieren, ook al gaat het maar om een eenvoudig kruisje zetten, maar ze weten niet waar ze het moeten zetten. Ook heb ik al te horen gekregen dat ze niet weten wat een buitenpasje is. Ze zien gewoon heel vaak de link niet. Kansarm zijn heeft dan ook heel dikwijls te maken met een lager opleidingsniveau.

Hoe zouden volgens u die problemen kunnen worden verholpen?

Het communiceren met anderstalige ouders is hoofdzakelijk een maatschappelijk probleem. Het is een probleem van inburgering en dan denk ik dat het inburgeringsbeleid iets strenger of verplichtender mag. Ook als school en individueel als leerkracht moeten we deze leerlingen blijven stimuleren om Nederlandstalige boeken, artikels… te lezen. Bij kansarme ouders is het moeilijker. Toch moet je hen blijven aansporen om naar een oudercontact te komen, zo kun je al veel problemen opvangen. De ouders af en toe telefoneren is ook niet slecht als je merkt dat bepaalde zaken anders niet overkomen. Contact zoeken is van groot belang. Ook proberen we degenen uit het BSO in contact te brengen met boeken, langere teksten, toneel… zodat ze beseffen dat het ook voor hen toegankelijk is. Je moet voortdurend drempels wegnemen!

Zo zie je maar dat je taalgebruik meer prijsgeeft over jezelf dan je wellicht dacht, oppassen geblazen dus!            

Bronnen

Nancy De Grote. (s.d.). Opgeroepen op 14 november 2012 op http://thuisonline.be/

STROBBE, I., & VERNIERS, G. (2012). Vakstudie Nederlands 1. Gent: Arteveldehogeschool.

Tom De Decker. (s.d.). Opgeroepen op 14 november 2012 op http://thuisonline.be/